Tussen Peel en Aa - Deel 1
door P. H. Nooijen, Hilakker 10 juni 1967
GRINT EN TURF
De bodemgesteldheid van onze Bakelse gronden wijst ons enigermate naar de geschiedenis van het ontstaan van het vlakke landschap. Het grootste gedeelte van wat land of eiland heet op de wereld is bergachtig of heuvelachtig, grote steenmassieven altijd in verwering. Waar het land opvallend vlak is, weet men bij voorbaat dat het door water die vorm heeft aangenomen, n.l. door het afdrijven en bezinken van de verweringsprodukten.
Heel Noord-Brabant moet dus eens in de vroegere tijdperken zogezegd onder water hebben gestaan. De mensen, die dat bestudeerd hebben b.v. H.Blink, menen dat in de ijstijd een grote waaiervormige waterstroom van het zuidoosten, dus van de Ardennen en omstreken afkwam. De Maas is daarvan nog over gebleven en ook de Aa, de Dommel en vele Lopen zijn nog nakomertjes van deze waterstroom en hebben dezelfde richting als de Maas. De Peelvlakte ligt dus hoger dan Midden en West Brabant.
Hoe sneller de stroom, hoe zwaarder het bezinksel. Keislag en grint zijn dus bezonken in een snelle waterstroom. De grintgronden in de gemeente van Bakel nemen ook ongeveer de richting van de riviertjes aan n.l. Meyel, Neerkant, Liessel, Zeilberg, de Klef, Stippelberg (onder de zandheuvels door), Handel, Boekel, Nistelrode en zo naar de Maas toe. De voorstelling, dat daar vroeger een arm van de Maas geweest is, is dus vrij redelijk.
Het witte en gele kwartszand is bezinksel van een kalme waterstroom, waarschijnlijk dus heel breed en uitgespreid. Sommigen menen dat het in oorsprong wat grover materiaal geweest is, maar ter plaatse tot fijn zand verweerd is. De leemgronden, bestaande uit nog fijnere verweringsproducten, echter niet zo fijnkorrelig als echte klei, zijn dus ontstaan in een bijna niet meer stromend of heel gering stromend water.
Aan beide zijden van de grintbaan, de vroegere Maasaftakking, vindt men op vele plaatsen de zgn. sprinken; denk aan Springelbeek bij Oploo, waterputten zoals in de Klef, die hoger liggen dan de gronden in de omgeving. Men meent dat daar het zand bijzonder waterrijk is door de harde lagen daaronder die het water ophouden. Men stelt zich daar ook een zekere doorstroming van het water voor, zodat men soms gewaagd van ondergrondse riviertjes. De naam Klef betekent ook "verhoging, hoogte". Er zijn vele Klefs in Noord Brabant b.v. Spekklef in Oploo bij de steenfabriek.
De zandheuvels, zoals de Bakelse Berg, Stippelberg, Rijpelberg, Zandbosch zijn ontstaan door stuifzand dus door droog zand en wind. De lichte glooiingen in het landschap, zoals vele hoogakkers kunnen nog verklaard worden als variaties in de vroegere grote en brede waterstroom over Brabant heen. Maar ook daar zal zandverstuiving altijd wel in het geding zijn geweest.
De Peel is een vlakte geweest die door een kleine heuvelrug werd ingesloten, geen afvoer van water (regenwater) bezat en dus een groot maar ondiep meer werd, evenals de vele kleine meertjes die wij vennen noemen en alle soorten van heideplassen. Daardoor werd veenvorming mogelijk, groei van planten in het water, vooral de veenmossen, en later afsterven en verstikking van de plantenresten. Deze koolstoffen verschaften ons de brandbare turf of klot.
TJ0NGLERV0LK (10.000 v.Chr.)
De allervroegste menselijke bewoning van de Bakelse Gemeente ligt aan de rand van de Peel. Bij de visvijver, die men aan de ingang van de Peel heeft aangelegd werden in 1960 door de Universiteit van Groningen opgravingen gedaan op zoek naar de oude bewoning. Dat was op de zgn. Hutse Berg waar van ouds een partij dennenbossen heeft gestaan.
Men vond er en men vindt er nog steeds stenen gebruiksvoorwerpen in de meest primitieve vorm, stukjes vuursteen, die men afgekapt had om er mesjes schrabbers en dergelijke van te maken. Ook ronde schijfjes komen er te voorschijn. Verder vindt men er stukjes beenderen van dieren, houtskool en een overvloed van stukjes vuursteen. Ook een bot van een rendier werd er opgegraven. Dit alles bevindt zich niet zo erg diep, vlak onder de zwarte zandlaag in het gele zand.
De archeologen schrijven dit toe aan een volk dat daar woonde ongeveer 10.000 jaren voor Christus. Men noemt dat het Tjongervolk. Ze kenden nog geen aardewerk en dus geen landbouw, zegt men dan. Het is wel de allervroegste uiting van menselijke cultuur, stenen werktuigen en vuurmaken. Ze leefden dus van vangst van vissen en dieren.
Het was niet meer dan een proefgraving op de Hutse Berg. Hier ligt dus de voorgeschiedenis van Bakel. Op vele andere plaatsen in Brabant meent men die overblijfselen te vinden.
Men neemt ook aan, dat het Tjongervolk later weer uit de Peel is verdwenen en dus niet rechtstreeks als ons voorgeslacht kan beschouwd worden.
MENAPIERS (500 v.Chr.)
Een Belgisch wetenschappelijk gezelschap, waaronder o.a. de heer Dussart, maakte een studie van de oude landbouwgronden van Brabant en kwam tot de conclusie dat vele dorpen en ook Bakel de zgn. streepvelden hadden, hoge akkerlanden, die naar men meent, door de Menapiers ongeveer 500 voor Christus tot ontginning moeten zijn gebracht. Deze akkers dragen nu de naam van ..... akker, Hilakker, Molenakker, Velgakker, Neerakker. De oude streepvelden van Bakel liggen dus vooral aan de zuidwestzijde van het dorp.
Een streepveld was dan ongeveer 250 meter lang en 10 meter breed. Vele streepvelden lagen dan rondom de dorpskern, nu de kerk. Ze werden gelijktijdig gezaaid geoogst en geweid. De oogst werd in een gemeenschappelijke schuur verzameld en opgeslagen om naar ieders behoefte verdeeld te worden.
Het dorp Bakel moet dus als zodanig al een halve eeuw voor Christus bestaan hebben en ongeveer gelegen hebben waar nu nog het centrum is.
Vondsten uit deze tijd zijn stenen bijlen en andere gebruiksvoorwerpen, maar veel mooier afgewerkt dan die van het Tjongervolk. Ze kenden ook aardewerk en brons en begroeven hun doden na ze verbrand te hebben in urnen. In Deurne moeten zulke urnenvelden nog aanwezig zijn o.a. achter het gymnasiun van de Paters van Steyl. Zo nu en dan wordt eens in de hoge akkers een stenen voorwerp van deze tijd opgeraapt b.v. in Milheeze in de nabijheid van het kruis. Een geoefend oog zou heel wat meer kunnen oprapen.
ROMEINEN (350 na Chr.)
Rond het begin van onze jaartelling komen de Romeinen in ons land. Ze hebben bijna geheel Europa veroverd en willen ook Engeland hebben. Daarvoor zoeken ze vooral de waterwegen Maas en Waal op, leggen er vestigingen aan, Nijmegen, Kuijk en Kessel. Een heerbaan (legerweg) loopt van Nijmegen over Kuijk, waar de weg de Maas over steekt naar Venlo, Roermond, Maastricht. Van hieruit gezien achter de Peel door.
Opgravingen in dorpen rondom Tilburg wijzen erop, dat de Romeinen ook wegen kenden dwars door Brabant heen. In de Peel van Deurne werd nog een volledig harnas van een romeins officier gevonden.
De bevolking van West-Duitsland schijnt zich toen een beetje terug getrokken te hebben achter de Peel, de Menapiers. De Moerassen moesten een bescherming aanbieden tegen de druk van de romeinse legers.
Rond het jaar 350 na Christus zijn de romeinen weer uit ons land verdwenen, maar houden nog stand tot in midden Belgie waar nu ook de taalgrens loopt: Vlaams - Frans.
Van een christianisering van Brabant is in de romeinse tijd nog geen sprake. Toch schijnt er iets van de christelijke cultuur en levensgewoonte achtergebleven te zijn. De inheemse bewoners van Brabant, die hun doden verbrandden en in urnen begroeven gaan over tot de christelijke gewoonte om hun doden niet te verbranden, maar te begraven met het gelaat naar het oosten gekeerd.
Zou de naam Peel nog een overblijfsel zijn van de romeinse tijd? Men meent dat Peel of Pedel afkomstig is van het latijnse woord: paludes d.i. moerassen.
Anderen dachten van niet, maar menen dat het oude woord Pedelo (1192) van pitha of pedik, "merg", taaie moerasgrond afkomstig is.
De Romeinen wisten in ieder geval uit ondervinding, dat de Peel eigenlijk een ontoegankelijk moerassig gebied was. Zuid Limburg en het Maasland heeft meer invloeden van de Romeinen ondergaan dan Bakel, Deurne en Gemert waar zo nu en dan eens wat romeinse soldaten doorkwamen.
HERELAEF EN WILLIBRORD (721)
Onder Pippijn van Landen, een frakische vorst die rond het jaar 700 na Christus over wat wij nu Belgie en Nederland noemen, heerste, hebben de Benedictijnermonniken vanuit Ierland het christendom in Nederland gebracht.
Rond het jaar 700 moet toen de kerk of de parochie van Bakel gesticht zijn door de H. Lambertus, bisschop van Maastricht. Brabant heeft vanuit dit Maastricht het christendom ontvangen.
Pippijn van Landen of van Herstal (Herstal ligt bij Luik) had ook in Bakel een soort buitengoed, een ”sala", herenhuis met hof, schuur en verblijven voor lijfeigenen. Dat heette toen "Bagoloso” (714) of ”Baclaos” (721). ”Loso" of "Locli" of "Lo" betekent een beboste woonplaats of een open woonplek in een bos. Vergelijk de namen: Venlo, Boekelo, Boekel, Bladel, Eersel, Aarle, Baarlo. ”Bago" of "Bac" zou een eigen naam kunnen zijn of het oudsaksische back, dat heuvelrug betekent.
Rond het jaar 700 heeft Willibrord de Abdij van Echternach in Luxemburg gesticht. Het was al een vrouwenklooster met de Abdis Irmina. Nu werd het een mannenklooster.
Willibrord was goed bevriend met Pippijn van Herstal. Toen Pippijn eens te Bakel in zijn ”sala” ziek lag n.l. in 714, het sterfjaar van Pippijn, bezocht Willibrord hem in Bakel en bij deze gelegenheid schonk Pippijn aan Willibrord een kerk en een monnikenverblijf te Susteren.
Ongeveer in de zelfde tijd had Herelaef zoon van Badagaro, een angelsaksische frank, een kerk gebouwd te Bakel. De kerk kreeg de titel van ”Basilica van St.Petrus en St. Paulus". Later na de dood van Lamertus in 705, werd de naam Lambertus nog toegevoegd aan de naam van Petrus en Paulus. "Basilica" wordt wel eens vertaald met ”doopkerk”.
In 721 schonk Herelaef deze kerk met een herenhuis en hof en ook een paar boerderijen te Deurne en Vlierden aan Willibrord. De missionaris Willibrord had ook een economische basis nodig voor zijn werk. Dat begrepen de frankische vorsten en grootgrondbezitters zeer goed.
In 739 stierf Willibrord en liet al zijn bezittingen in Bakel, Deurne en Vlierden na aan de Abdij van Echternach, die hij zelf gesticht had.
Deze eerste kerk, die van hout was, zoals toen gebruikelijk was, moet dus ongeveer in de buurt van de tegenwoordige kerk van Bakel gestaan hebben. In de nabijheid van de kerk lag dan ook de "sala~', villa, landgoed van Willibrord. De kern dus van het tegenwoordige dorp bestond al in de tijd van Herelaef en Willibrord.
FRANKISCHE EDELMOEDIGHEID (rond 721)
Er waren vele plaatsen meer in Brabant, die Willibrord van de frankische grootgrondbezitters ontving. Brabant heette toen Toxandrie of Taxandrie.
De schenking waarvan de documenten zijn bewaard gebleven, zijn als volgt:
In 704 van Engelbald: Waalre
In 710 van Bertilindis: Hulsul, Hapert en Baarschot bij Tilburg.
In 711 van Engelbrecht: Alphen bij Tilburg, n.l. zijn huis, elf woningen, hofstede met lijfeigenen en al hun bezittingen, bossen, waterwerken, waterlopen.
In 711 van Ansbaldus: een landgoed in Aalst.
In 712 van Engelbrecht: bezittingen te Eersel en Oss (Van Oss wordt gezegd dat het ligt tussen Bakel en Nijmegen en Diessen).
In 721 van Herelaef: kerk en villa te Bakel, twee boerderijen te Deurne en Vlierden.
In 723 ontvangt Willibrord eveneens goederen boven de Maas en Rijn n.l. Utrecht.
Edelmoedige mensen dus, die frankische grootgrondbezitters in Brabant. Het zijn de heren die kunnen doorgaan voor de grondleggers van de latere adellijke geslachten in Nederland, het begin dus van de adel.
In 712 schrijft Engelbrecht: "Daar de wetten en rechten zulks toelaten en het de gewoonte der franken is naar welgevallen over hun goederen te beschikken en het bovendien nodig is voor het onzekere einde van het leven iets van het zijnen tot Gods eer af te zonderen, om zodoende vergiffenis van zonden te verkrijgen, heb ik een gedeelte van mijn bezittingen willen schenken hetgeen ik doe als volgt: in het landschap Toxandrie, ter plaatse Eresloch (Eersel), geef ik U alles wat mij van mijn vaders wege toekomt, te weten: drie bouwmanswoningen met mijn huis en erf, drie lijfeigenen met hun vrouwen en kinderen, en in de plaats Osne (Oss) genaamd, een bouwmanswoning met de lijfeigenenzijne kinderen en vrouw.
Willibrord schijnt zelf de schenkingsakte te Bakel ondertekend te hebben. Hij schijnt niet alleen eens door Bakel gekomen te zijn, maar ook een tijdje de zielzorg te hebben uitgeoefend.
Na de dood van Willibrord (739) blijft dus de sala van Bakel met kerk en akkers eigendom van de Abdij van Echternach. Voortaan zal dan de Abt van Echternach in samenwerking met de Bisschop van Luik voor priesters in Bakel moeten zorgen.
Als de Noormannen een inval doen in het Brabantse land tussen de jaren 842 en 851, na de dood van Keizer Karel de Grote, dan verwoesten ze vele van deze bezittingen en kerken. Of zij ook in Bakel of Baclaos verwoestingen hebben aangericht is niet uitdrukkelijk bekend.
HEERLIJKHEDEN
In de Middeleeuwen vanaf de 10e en de 11e eeuw, waren Helmond en Deurne een Heerlijkheid en Gemert een vrije Heerlijkheid. Bakel en Milheeze waren dikwijls afhankelijk van genoemde Heerlijkheden of althans enkele boerderijen in Bakel en Milheeze vielen onder deze Heerlijkheden.
Sinds het uiteenvallen van hot grote rijk van Karel de Grote begonnen de plaatselijke hofmeijers, later ook Graven of Hertogen genoemd, steeds meer afhankelijke Heren te worden, dus afhankelijk bezitters van hun eigen grondgebied. De Heer of eigenaar van Brabant was toen de Hertog van Brabant, ook genoemd Hertog van Lotharingen, die zijn verblijf hield in Luik, maar ook zijn bestuur uitoefende in Leuven, Brussel en Den Bosch. Hij noemt zich in de stukken dikwijls: Hertog van Lotharingen, Limburg en Brabant. Als zodanig trad voor het eerst op Hertog Godfried Hendrik I van Brabant in 1204.
Bezitters van grondgebied op kleinere schaal waren er al lang. Denk maar aan Herelaef en andere frankische mannen in Brabant, die naar men meent allemaal zo'n beetje familie van elkaar waren. Ook kerken, maar vooral Abdijen en kloosters waren grondbezitters.
De Hertog van Brabant wilde zich toch als de Opperheer en bezitter van alles beschouwen en erkend zien en gaf daarom aan verschillende Heren een stuk grondgebied als leengoed uit tegen een jaarlijkse rente of belasting. Dat zijn dan de Leenheren.
Omtrent 1300 was Gerrit van Deurne de Heer van Deurne (of Doirne of Doorne). In 1314 krijgt Jan Berthout van Berlaer de Heerlijkheid van Helmond als zijn leenbezit van de Hertog. In 1392 werd Aarle, Rixtel, Beek en Donk als een Heerlijkheid in leen uitgegeven door de Hertog van Brabant.
Gemert was van ouds een vrije Heerlijkheid, niet afhankelijk van de Hertog van Brabant, evenals Cuyk, ofschoon de Hertog wel als oppervoogd en Beschermer wilde beschouwd worden.
In 1249 bestond de Duitse Ridderorde ook al in Gemert. Misschien is een van de familieleden van de Heer van Gemert lid van de Duitse Orde geworden die zodoende in Gemert recht op eigen goederen kon verwerven.
De Duitse Orde, afkomstig van de tijd der Kruistochten, was ook onafhankelijk van de Hertog van Brabant. Men kreeg aldus twee vrije Heerlijkheden naast elkaar in Gemert. En dat moest conflicten opleveren. Dit is dan ook gebeurd. De Duitse Orde won met de steun van de Duitse Keizer en van de Hertog van Brabant in 1366. Vanaf dan is Gemert geheel van de Duitse Orde.
Mierlo (of Mirloe, Mirlo, Mirle) werd in deze tijden een Heerlijkheid van de familie Dicbier. Lierop (of Lirdorp, Lier-dorp, Leydorp) was een Heerlijkheid gecombineerd met Asten en Someren. Een kaart van de 15e eeuw, aanwezig in het Kasteelmuseum van Helmond, geeft nog een kasteel aan te Lierop. De plaats van het vroegere kasteel van Mierlo is bekend.
Keizerin Maria, vrouw van Keizer Otto IV van Duitsland, trok zich na de dood van Otto in Helmond terug en kreeg de Heerlijkheid van Helmond van haar vader Hendrik I Hertog van Brabant. Dat was in 1231 en in 1246 stichtte Maria de Abdij van Binderen.
BAKEL ONDER DE HEERLIJKHEDEN (1505)
De Heer van Deurne, Jan van Deurne, verkreeg Bakel, dus het centrum, als een Heerlijkheid in 1505. Het bleef van hem in de gehele 16e eeuw. Daarna kwam Bakel weer aan de Hertog van Brabant. Jan van Deurne was getrouwd met Josina van Erp, dochter van Jan van Erp, schout van Bakel en Deurne.
De moeder van Jan van Deurne, Margaretha van Vladeracken, kreeg in 1534 Milheeze als Heerlijkheid erbij.
Vanaf 1453 werd Milheeze als Heerlijkheid uitgegeven aan de familie Pels, van Eick, van Beveren, van Broeckhoven, van Straelen, Musch en Wesselman.
Kruisschot was rond 1462 een bezit van de weduwe van Everard van Deurne.
Een testament van Jan van Berlaer, Heer van Helmond, vermeldt in 1462 als bezit van Jan van Berlaer, twee watervijvers bij de Rijpelberchen de hoeve Scheepstal.
De Kommandeur van Gemert bezat in 1492 de Hoeve van Esp en de hoeve van Grotel.
Molenhof en Schouw waren tot in de 17e eeuw ook bezittingen van Heren, waarschijnlijk familie van de Heren van Deurne.
Het gaat dus als nu met de boerderijen. Door huwelijken, bruidschat en boedelscheiding veranderen de bezitters van Bakel en Milheeze of van verschillende hoeven in Bakel en Milheeze telkens.
Het beeld van Bakel in de Middeleeuwen is dan dat de beste plekken, boerderijen en gronden eigendommen waren van Heren, vooral die van Helmond, Deurne en Gemert. Deze Heren hadden tot hun verdediging sterke kastelen gebouwd en hadden dikwijls een dubbele gracht aangelegd om hun hoeven in Bakel n.l. Schouw, Esp, Grotel, Hoog Aarlen.
Het kasteel van Helmond werd gebouwd in 1402, dat van Deurne: het oude en kleine kasteel voor 1396, het grote kasteel voor 1462. Het kasteel van Gemert, het oude gedeelte kwam tot stand in 1392. Ook deze kastelen kregen een dubbele gracht.
De begintijd van deze prive-bezittingen is ook de ontstaanstijd van de verschillende gehuchten. Gehucht komt van: gehoefte, klein groepje hoeven. Het is ook de tijd van verdere ontginning van de gronden, nu nog de hogergelegen gronden. Het zijn de gronden die nu worden aangeduid met de namen als eind, of kamp: Mathijseind, Nuijeneind, Geneneind of de namen van de gehuchten: Scheepstal, Grotel, Esp, Molenhof, Schouw, Neerstraat, Oude Straat, Overschot. De bouwgronden liggen dan nog vrij hoog, maar de hoeve, het huis wordt gebouwd in een laagte, dus niet op de goede bouwgrond, Zie: Esp, Grotel, Schouw, Ravensgat, Benthem, Schutsboom, Hoeven, Overschot, Brouwhuis.
De grondverdeling van deze tijd, de middeleeuwen, n.l. particulier grondbezit hier en daar tussen gepast niet in lange repen, zoals de streepvelden van 500 voor Christus, maar in blokken, omgeven met bomen en struikgewas of wallen en paadjes langs de blokken. Men noemt het: blokvelden. Het gevolg is ook het ontstaan van tippen (hoekjes), die men dikwijls beplant met eikenbomen.
GEMENE GRONDEN OF GEMEENTEGRONDEN (1325)
De Heerlijkheden bezaten wel de beste gronden in Brabant, maar niet alle gronden. Wel maakten verschillende Heren aanspraak op jachtrechten in de gronden van de Hertog van Brabant, zoals de bossen,woeste gronden en de peelgebieden met zijn wilde zwijnen, hoenders, patrijzen en vroeger ook nog wolven en beren.
Jan, Hertog van Brabant, bezitter van alle gronden, die nog niet aan Heerlijkheden waren afgestaan, schijnt het begrip bezeten te hebben om de bevolking van de dorpen ook hun rechten en goederen te verlenen voor hun kostwinning. Hij begon de gronden uit te delen, te verkopen, niet aan particulieren maar aan de hele dorpsgemeenschap, waarbij dan de gemeenteleden vrijgebruik konden maken van deze gronden om turf en plaggen te steken, heide te maaien, vee te weiden, hout te kappen en akkers te bebouwen.
In 1300 schonk of verkocht hij de gronden aan de gemeenschap van Mierlo, Gerwen en Helmond. Ook Aarle, Beek en Rixtel kregen hun gemene gronden in 1300.
In 1307 kwam Asten aan de beurt, in 1328 Lierop, in 1311 Lieshout, in 1325 Bakel, Deurne en Vlierden.
De afgiftebrief van Jan, Hertog van Brabant aan de gemeenteleden van Bakel en Aarle is tevens een omschrijving van de gemeente van Bakel in die tijd. De brief is van 1 maart 1325. "Wij, Jan bij de gratie van onze Heer, Hertog van Lotharingen van Brabant en van Limburg, maken bekend aan allen die deze brief zullen zien of horen lezen, dat wij hebben verkocht wettelijk en wel aan onze mensen van Bakel en Aarle en aan degenen die mede gekwitterd hebben en aan hun nakomelingen erfelijk en voor altijd, voor ons en voor ons nageslacht, de gehele gemeente die gelegen is binnen de perken en binnen de grenzen, die hierna worden beschreven.
Dat is te weten eerstens vanaf de Rade van Scheepstal tot de gemeente van Aarle en tot het grensgebied van Gemert, als ook in de Peel en tot het grensgebied van Deurne, en vandaar tot de grensen van Vlierden bij de Proeffs Vijver van Wassenberch, en vandaar tot de grenzen van Aerdts van Bruhese (Brouwhuis) tot Kruisschot en vandaar weer tot de Rade van Scheepstal.”
De koopvoorwaarde is, dat de gemeente van Bakel jaarlijks aan de Hertog en zijn nakomelingen de erfcijns betaalt van 44 schellingen zwarte tornoise op de dag van St.Bavo te voldoen. De helft van deze som zal de Hertog aan de Abdij van Echternach afdragen, want deze abdij heeft ook nog rechten in Bakel.
Dat was dan een exclusief recht, zodat de gemeentenaren van de omliggende dorpen van dat omschreven gebied moesten afblijven. En dit was natuurlijk een aanleiding tot verschillende conflicten tussen de gemeenten onderling, omdat de grenzen niet al te naukeurig waren omschreven. Vooral omtrent het peelgebied ontstonden er ruzies, langdurige ruzies.
Op 1 juni 1326 verkocht de gemeente van Bakel en Aarle aan die van Helmond het recht om mede gebruik te maken van hun gemeentegronden, door de Hertog van Brabant overgedaan. Het ging daarbij vooral om de peel.
TWIST EN VREDE IN DE PEEL (1678)
De Vredepeel heeft zijn naam gekregen van de Vredepaal, die daar de twisten over het gebruik van de Peel moest beëindigen. Dat de naam Twist iets ten noorden van de Vredepaal gelegen, gewoon "twist” betekent, ligt dan voor de hand.
Men heeft getwist in de 15e, de 16e en vooral in de 17e eeuw. De verslagen en brieven daarover dateren van 1411 tot 1717. De Hertog van Brabant, de schepenbanken van Bakel, Aarle, Venraij, Deurne, Helmond, Den Bosch, de Heer van Helmond, van Gemert en van Kuijk kwamen er bij te pas, maar tenslotte ook, n.l. na 1648, de Staten van Holland en de Bestuurders van Limburg, dat tot het Duits Spaanse rijk behoorde.
In 1411 meende de Kommandeur van Gemert, dat de mensen van Bakel in het gebied van Gemert klot kwamen steken en zodoende hun eigen grenzen overschreden. De Hertog van Brabant gaf de Kommandeur gelijk. In 1430 klaagde de Kommandeur van Gemert over de Heer van Helmond, die in het gebied van Gemert turf had gestoken en weggehaald. De schepenbank van Den Bosch gaf Gemert gelijk.
In 1436 stelde de Hertog van Brabant nogmaals de grenzen vast tussen de Kommanderij van Gemert en de gemene gronden met de peel van Helmond, Aarle en Bakel.
In 1463 had Helmond klachten over Bakel; dat de mensen van Bakel te ver gingen en afdongen op de rechten van Helmond en de peelkaarten niet lieten zien aan Helmond. De Raad van de Hertog van Brabant gaf Helmond gelijk en Helmond kreeg ook een sleutel van de kist, waarin de peelkaarten waren opgeborgen.
In 1509 namen de schepenen van Bakel en Aarle een gezamenlijk besluit, dat de gebruikers van de peel en gemene gronden elk jaar bij elkaar zouden komen bij de Wolfsput op den Heikant om bij geschillen tot een vergelijk te komen. Als iemand weigert te verschijnen, moet hij een boete betalen aan de Heer van Bakel, Jan van Deurne. Bovendien zullen ze elk jaar zes peelmeesters, opzichters, aanstellen.
In 1544 werd namens de Roomse Keizer Karel van Duitsland en Spanje de grenzen van de peel tussen Gemert en Bakel met Helmond en Aarle opnieuw vastgesteld. Bakel met de zijnen meende, dat Gemert zich te veel had toegemeten. Het ging over de grenspalen tussen Stippelberg en Bunthorst. In 1621 werd een ruzie beslecht tussen Gemert en St.Anthonis over de peel bij Bunthorst.
DE PEEL TUSSEN BAKEL EN VENRAY (1716)
De langdurige twist tussen Bakel en Venray begon in 1630 en heeft ongeveer een halve eeuw geduurd.
In 1630 hielden de schaapsherders van Bakel en Milheeze vol, dat de Staak en de Berg nog van Bakel waren. Jan Maas van Bakel, 84 jaar oud, zei dat zijn grootvader Jan Nooyen, die 102 jaar oud was geworden, nog wist van een vroegere ruzie, waarbij werd uitgemaakt, dat de grens over de Berg bij de Staak liep.
In 1640 verdedigden de schepers van Milheeze, Peter Hendriks, Marten Peters Herevoirt en Gijb Vrensen van Bakel, dat zij altijd tot aan de Loeff bij Oploe hebben mogen komen zonder bezwaar van Oploo en Venray.
In 1646 verklaren een paar mensen van Bakel, dat ongeveer zeven jaar geleden de mensen van Venray de Hoenderstaak of Roodse Staak hebben uitgetrokken en verplaatst, terwijl in die kuil, waar de Bakelse mensen direct een nieuwe staak plaatsten nog een oude grenskei zat.
In 1651 vraagt Helmond om een onderzoek omtrent de mensen van Oploe, die 80 karren turf zouden hebben gestoken op Helmonds gebied ten zuiden van de Loeff.
In 1654 schijnt de vrede getekend te zijn, want dan komen de declaraties van onkosten door diverse personen gemaakt bij het slechten van geschillen.
In 1658 klaagt Bakel, dat Venray wel duizend karren turf heeft gegraven op Bakels gebied en Oploo had ook een partij turf in de Bakels peel in de buurt van Loeff (Vredepeel) gestoken. Gemert geeft Bakel gelijk.
In 1661 beschuldigt Bakel Venray van diefstal van vijf bijenkorven, die op Bakels gebied stonden.
In 1663 klaagt Bakel, dat Venray enkele bijenkorven in Bakelse Peel heeft geplaatst, zonder staangeld te betalen.
In 1665 klaagt Bakel Venray aan van diefstal van twee kooien schapen, die toebehoren aan Petrus Stereken, Jan Joosten en Gijsbert Meeusen, allen van Milheeze. De schapen liepen in Bakelse peel. Ze maakten er een politieke kwestie van: Holland (Brabant) contra Gelderland (Limburg).
In 1663 klaagt Bakel Venray aan van diefstal van paarden van Bakel, ofschoon de paarden stonden, waar Bakel heide kon maaien.
In 1669 neemt Bakel twee bijenkorven van Venray in beslag, omdat er geen staangeld betaald is.
In 1669 steelt een groep van Venrayse mensen een paard en kar met gemaaid hei beladen, die van Thonis Geverts van Milheeze was en op Bakels gebied stond. Jan Mastbroeck van Milheeze was er getuige van.
In 1678 meent men, dat het peelgeschil ten einde is. De resoluties worden door de schepenbanken van Helmond, Aarle, Beek en Bakel goedgekeurd.
Toch had men vanaf 1649 een Keurboek van de Peel en de gemeente van Bakel, een soort huishoudelijk reglement. Maar de mensen van Limburg (Venray) hadden hun eigen ideeën.
PEELGESCHIL VAN KRAAYENHUT (1716)
Ook Deurne en Venray kregen het met elkaar aan de stok als het over turf steken ging. Daar kwam de kwestie nog bij of het schuilkerkje van Kraayenhut of Grotenberch werkelijk op Limburgs gebied lag of net nog op Brabante gebied.
Deze kwestie werd afgesloten met het tractaat van Venlo in 1716, een overeenkomst tussen de gevolmachtigden van Pruisen en die van de Staten van Holland.
Van nu af zou de grens zijn: vanaf de Vredepaal tussen Loeff en Springelbeek naar Langereyser en vandaar naar Grotenberch, zodat Kraayenhut op Venrays gebied bleef. Vandaar werd de grens getrokken naar Vossemolen en zo naar Volksmeer bij Helenaveen.
Deurne en Bakel verloren daarmee een stuk peel, en vooral Deurne betreurde het verlies van een zeer goede peel. Als wraak neming verbrandden de mensen van Deurne twee keer ongeveer 800 karren turf, die op Venrays gebied stonden, maar vroeger van Deurne was.
Bij al deze twisten werden gewoonlijk oude mensen als getuigen opgeroepen. Vandaar de anecdote van de slimme Bakelse boer. Deze stopte een stuk scheplepel onder zijn pet en strooide wat zand in zijn klompen en kon toen heel slim verklaren: "Zo waar ik een schepper boven me heb, ik sta hier op Bakelse grond".
In 1666 stonden eens mensen van Bakel en Deurne met elkaar te redetwisten bij de Loop in de peel. Jan Gerarts van Haendel, inwoner van Deurne, sprong over de Loop op Bakels gebied en zei; ”Men zei altijd, dat men niet wist, waar de Beusenput lag. Ik zal hier den Beusenput maken". Hij begon een kuil te graven en zei daarna: ”Nu weet gij, waar de Beusenput ligt: hier begint de Deurnese Peel!".
DOCHTERKERKEN VAN BAKEL
Er is niet veel bekend van de vroegste geschiedenis van de parochie van Bakel en omgeving. Het bouwjaar van kerk en toren weet men ook niet. Aan de bouw zelf te zien, denkt men dat de toren het oudste gedeelte is en ongeveer tussen 1457 en 1500 moet zijn gebouwd. Er zouden ook nog oude stukken muur in het kerkschip aanwezig zijn van de eerste stenen kerk, die vermoedelijk dan in de 11e of 12e eeuw opgetrokken werd. Dat is in ieder geval de tijd dat men hier van houten kerken naar stenen overging.
Evenmin zijn de jaartallen bekend van de oprichting van de kapellen van Gemert, Deurne, Milheeze en Brouwhuis.
In 1437 werd de kapel van Gemert verheven tot parochiekerk. De parochie Gemert werd dus afgescheiden van Bakel. Een van de motieven zou dan geweest zijn, dat de weg van Gemert naar Bakel dikwijls onbegaanbaar was vanwege de moerassen.
Nog voor 1438 moet de kapel van Deurne tot parochiekerk verheven zijn en aldus Deurne afgescheiden zijn van Bakel.
Het oudste gedeelte van de kerk van Deurne zou van ongeveer 1480 zijn. Voordien moet de kapel toch ergens anders gestaan hebben, meer in de richting van Bakel, waar het nu Kerkeind heet.
De kapel van Milheeze, ter ere van de H. Antonius, werd al vernoemd in 1490 in een testament van Jan van Cortenbach, Heer van Helmond. De kapel van de H.Catharina te Brouwhuis werd al vermeld in 1400.
In 1615 kreeg de kerk van Bakel een nieuwe grote klok. Pastoor Antonius Cox van Deurne was bij de inwijding van de klok aanwezig.
In 1645 werd een kleine klok van de kapel van Milheeze gewijd. Daar was aanwezig Cornelis Franssen, zielzorger van Bakel en Antonius Roymans, pastoor van Deurne.
Lange tijd hebben Bakel en Deurne samen een pastoor gehad vermoedelijk bijna vierhonderd jaar lang.
In deze vroege tijden valt de parochie van Bakel onder het Bisdom van Luik. Het Bisdom van Den Bosch werd pas in 1560 opgericht.
De Abdij van Echternach en de Kommanderije van Gemert hebben allebei benoemingsrechten door beiden verdedigd, omdat er kerkelijke inkomsten aan verbonden waren. Heel dikwijls was de benoemde pastoor hier niet aanwezig, maar werd de zielzorg door een plaatsvervanger uitgeoefend.
Als men dus in 1243 leest van Arnoldus, pastoor van Deurne en Bakel, weet men nog niet, of hij ook hier de zielzorg heeft uitgeoefend. Evenmin weet men dat van Macharis de Buck, die in 1427 pastoor van Bakel en Deurne was en van Jan Wouts, die van 1427 tot 1445 pastoor van Bakel en Deurne was.
In 1643 heeft de pastoor van Deurne nog recht op de tiende van de kerk van Bakel. In 1651 zijn de kerkelijke inkomsten van Bakel en Deurne voor goed van elkaar gescheiden.
In 1612 was b.v. Petrus Heyackers de zielzorger van Bakel, maar Antonius Roymans de pastoor van Bakel en Deurne. Wel dus ieder zijn eigen priester, maar nog niet de officiele pastoorsbenoeming voor beide parochies.
NOODKERK VAN KRAAYENHUT (1648-1672)
Eigenlijk moeten we spreken van noodkerk van ”Grootenberch" Want de naam Kraayenhut is afkomstig van Michiel van Cray, die in 1725 daar in de nabijheid een hut bouwde, dat bedoeld was als een soort cafe voor dc reizigers tussen Venray en Deurne. Vlak bij de Grootenberch (men ziet er nog een stukje van dat bergje) bouwden de mensen van Venray een houten schuilkerkje voor de mensen van Deurne, Bakel en Milheeze, die sinds 1648, het jaar van de Vrede van Munster, einde van de tachtigjarige oorlog, hun kerken kwijt waren. Katholieke godsdienst was verboden. Alles moest protestant worden.
In 1627 viel Den Bosch in de handen van Prins Frederik Hendrik.
In 1637 moest Hubertus Neefs, zielzorger van Bakel tijdelijk vluchten naar de vrije Heerlijkheid van Gemert. Het jaar daarvoor, 1636, werden de Placaten tegen de katholieke godsdienst afgekondigd. De volle uitvoering daarvan kwam pas na 1648.
In 1650 werd de Abdij van Binderen in Helmond opgeheven.
Mannenkloosters moesten ook ontruimd worden. Pastoors moesten hun pastorieën verlaten. Kerken en pastorieën van alle dorpen, ook van Bakel, werden nu door de protestanten bezet. Maar in het geheim probeerden de priesters toch nog zoveel mogelijk hun zielzorg uit te oefenen. Op geheime plaatsen werd de H. Mis opgedragen en gedoopt. De kloosterlingen, die hun kloosters hadden moeten verlaten, hielpen daarbij. In Bakel hielpen een paar Capucijnen na 1650.
Pastoor Jacobs van Deurne ging op de Grootenberch wonen, waar hij in de schuilkerk de mensen van Deurne, Bakel, Milheeze, Liessel enz. hielp.
De mensen van Bakel en Milheeze gingen naar de Grootenberch door de peel, een weg die achter de tegenwoordige nieuwe boerderijen doorliep. Daarom heet nu de nieuwe weg "Oude Kerkbaan”. Een weg bij de Grootenberch heet nu "Pastoor Jacobspeel”.
In 1649 werd het houten schuurkerkje veranderd in een stenen gebouwtje. Men gebruikte daar voor de oude stenen van een huis van Otto de Visschere in het Haageind te Deurne.
Grootenberch of Kraayenhut lag in het Limburgse, dus op Duits-Spaans gebied.
Voor Budel, Maarheeze, Heeze, Leende, Someren en Asten had men een schuurkerkje gebouwd net over de grens bij Maarheeze en Nederweert. Ook daar, evenals te Kraayenhut, heeft men een houten kruis opgericht als een herinnering aan deze moeilijke tijden.
Gemert werd van 1648 tot 1662 niet door de Staten van Holland erkend als een vrije heerlijkheid en dus moest de pastoor van Gemert ook weg uit Gemert. Hij ging ergens op Esdonk-Mutshoek wonen en had daar een huisje als schuilkerk voor de mensen van Gemert, Handel en omgeving. Daar heeft men geen herinneringskruis. Het oude kappelletje van de H. Maria Magdalena op Esdonk is niet de oude noodkerk maar ligt wel in de nabijheid daarvan. Even verder, op Boekelse grond bij de boerderij van de familie van de Broek, moet de schuilkerk van Esdonk of Mutshoek zijn geweest.
De kapel van Kraayenhut heeft dienst gedaan tot het jaar 1672, dus 26 jaar lang. Kraayenhut zelf, nabij de kapel, werd van café tot boerderij, waar b.v. in 1760 Peter Nooyen en in 1770 Hendrick Gielen woonde.
Reeds in 1627 had men in Deurne de beelden van de kerk in veiligheid gebracht, met een kar naar Venray ”gevaren".
ZIELZ0RG IN DE VERBODEN TIJD (1648-1672)
In de moeilijke jaren, dat de mensen alleen maar in het geheim naar de kerk konden gaan, hadden de volgende pastoors in Bakel de zielzorgelijke leiding. Hubertus Neefs, Wilhelmus van den Einde, Jasper Moors, Servatius Nieuwenhoven.
In de doopboeken komen ook de namen voor van verschillende priesters, die de pastoor van Bakel voor enige tijd kwamen helpen. Een priester, Antonius van Schipstal (of Scheepstal), uit Gemert is in Bakel in het jaar 1670. Daarna ging hij naar Beek. Een pater Capucijn Michiel Coppens kwam ook helpen.
In 1665 begon Pastoor S. Nieuwenhoven zelfs een nieuw doopboek, dat hij zeer nauwkeurig bij hield. In 1666 doopte hij 40 kinderen. In 1800 was dat aantal 49 en in 1850 was dit 41. Dus het dopen van kinderen ging normaal door. Maar waar werd gedoopt? Waar droeg de Pastoor de H.Mis op? Dat is het geheim van die jaren.
Uit de boeken blijkt wel, dat de pastoor een goede steun had in Herman Ceelen, een huisvader van Bakel, die telkens dooppeter en getuige bij een huwelijk is. In 1666 is Herman dooppeter namens de ”Doorluchtige Heer Walterus van Erp", die zelf niet kon of niet durfde komen. Toen werd een tweeling van Petrus Bastiaans gedoopt.
Het doopboek vermeldt ook nog de Armenkas "Tafel van de H. Geest", maar hier werd dan erbij geschreven, dat bepaalde kinderen n.l.vbonwettigen "er niet van zullen eten".
In het jaar 1651 telde Bakel 238 gezinnen. Dit was het aantal huizen geteld in Bakel, Milheeze en Brouwhuis. Bakel valt nu niet neer onder het Bisdom Luik, maar Nederland is nu een soort Missiegebied geworden en krijgt een Apostolisch Vicaris; in Den Bosch was dat Mgr. Judocus Houbraken.
De meest voorkomende familienamen van de parochie Bakel in deze jaren waren o.a. van Son, Wilbers, Banckaars, Janssen, Goorts, Joordens, Ceelen, Dircks, Hermans, Kerkhof, Thomassen, Nooyen, Martens, Hendriks, Bastiaans, Welten, Lammers, Gerarts, Thijssen, Moelhous, Smits, van de Kruys, Schepers, Cluytmans, Reinders. Dus allemaal namen van 300 jaar geleden.
De kindersterfte was in deze jaren erg groot. Telkens moest de vroedvrouw Maria Thomas, rond het jaar 1670, een kind dopen bij de bevalling.
In Uden kwamen in 1652 de Kruisheren zich vestigen. Uden viel onder de vrije Heerlijkheid van Ravenstein. St. Agatha te Kuyk, ook een vrije Heerlijkheid, kon gewoon doorgaan.
De Dominicanen van Den Bosch hebben van 1632 tot 1634 te Eindhoven gewoond, en van 1642 tot 1648 waren ze te Gemert.
In 1688 kwam een pater Dominicaan, Dominicus de Graaf, de Aartsbroederschap van de H. Rozenkrans in de parochie van Bakel oprichten. De eerste drie leden waren de priesters: Servatius Nieuwenhoven, Johannes van de Donck en Paulus van der Sande.
SCHUURKERK VAN BAKEL ( 1672 - 1818)
Toen in 1672 de Republiek in oorlog kwam met Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen, stonden de Franse legers al gauw in Brabant. Pastoor Nieuwenhoven is blijkbaar bang, want in het doopboek staat aangetekend: "op 4 september werd nog Maria, dochter van Joosten gedoopt, terwijl de pastoor afwezig was wegens zijn vlucht voor de Fransen.
Toch gunden de Franse legerhoofden meer godsdienstvrijheid aan de katholieken. Deze begonnen overal in de dorpen een schuurkerk op te richten. Men kon hun eigen kerk zo naar niet van de protestanten terug nemen.
In Bakel stond de schuurkerk, naar oude verhalen weten, waar nu het huis van de familie Goossens staat en het Muziekhofke. Soms werd het huis, waar nu de winkel van Habraken is ”de oude pastorie” genoemd. Mogelijk dat daar de pastoor gewoond heeft, toen de pastorie van Bakel bezet was door de protestanten.
In de meeste dorpen van Brabant heeft men hetzelfde gedaan, en na het midden van de 18e eeuw ziet men, dat in vele Brabantse dorpen de schuurkerken worden hernieuwd met verlof van de Staten van Holland. De Fransen bleven maar twee jaren in Brabant, maar een zekere mate van godsdienstvrijheid was toch wel het resultaat voor de volgende jaren.
Het schuurkerkje van Bakel werd bediend door de volgende pastoors: Servatius Nieuwen- hoven, Joannes van der Asdonk, Petrus van de Cruysse (een Bakelse priester), Joannes van Grinsven (een Bakelse priester), Wilhelmus van Heeswijk.
In 1770, onder pastoor van Grinsven, moest de schuurkerk nog eens gesloten worden van 23 juli tot 14 december. De mensen van Bakel moesten toen naar de schuurkerk van Deurne.Dat was n.l. een straf, want een pater franciscaan, Jan van Niel, had in Bakel biecht gehoord in particuliere huizen. En dat was door de Staat streng verboden. Het werd aangebracht in Den Bosch. De Schout van Den Bosch stuurde een groep soldaten naar Bakel om die pater gevangen te nemen. Hij moest zich verantwoorden in Den Bosch. Pastoor van Grinsven moest toen vluchten naar zijn familie in St.Oedenrode, waar hij zich enige tijd verscholen hield. De katholieken van Bakel kregen een boete van.3600 gulden. En de schuurkerk dicht.
In 1787 werd de Aartsbroederschap van de Eeuwig durende Aanbidding in Bakel opgericht. Alle Eerste Communicantjes werden als lid ingeschreven en kregen een bepaalde dag en een bepaald uur, gewoonlijk na de middag, als biduur toegewezen. De kinderen, die toen de Eerste Communie deden, waren gewoonlijk al 12 jaar of ouder.
Elk jaar werden in deze tijd in Bakel nog een paar onwettige kinderen gedoopt. In het doopregister werd er dan bij vermeld, dat de moeder voor twee getuigen verklaring aflegde omtrent de vader. Zo verklaarde een moeder voor twee getuigen, dat zij niet wist, wie de vader was. Dat was rond het jaar 1790.
De grondwet van Napoleon gaf de vaders in zulk geval het recht om onbekend te blijven. Men zegt wel eens: omdat Napoleon zelf zoveel onwettige kinderen overal in Europa had.
In 1774 stierf te Bakel een kloosterzuster, Zr. Anna van Neerven en in 1777 Zr. Antonia Deynen. Ze waren beide franciscanessen, vermoedelijk nu thuis vanwege de kerkelijke noodtoestanden.
Een paar tragische gebeurtenissen uit deze jaren: in 1795 vond men het lijk van Petrus Croymans, die tussen Aarle en Beek was verdronken. In 1789 vond men het lijk van Jan Hikspoor, die zich had verhangen. De pastoor gaf hem nog een stille kerkelijke begrafenis. In 1678 verdronk Jan Hendriks ergens bij Middelroy. In 1675 vond men het lijk van Anna Ludovica, afkomstig van Venray in de Peel. Zij was in het peelmoeras weggezakt en aldaar gestorven.
PR0TESTANTISME IN BAKEL
De bekering van Bakel tot het protestantisme is geen succes geworden. De kerk, die tot 1818 in handen van de protestanten bleef, is nooit vol geworden. Een paar import protestanten: ambtenaren en schoolmeester. Daar was alles mee bekeken. Het is ons niet bekend of er echt Bakelse mensen protestant zijn geworden.
Bakel had wel een Dominee. Dat was b.v. in 1651 W. Alterbeeck, in 1656 N. Boldering, in 1712 Scharenburg, in 1774 Voget, in 1780 C. Vanninwegen. Ze woonden in de pastorie van Bakel, die in 1630 gebouwd of herbouwd werd.
Tijdens het beheer van de protestanten is ook een gedeelte van de kerk afgebrand. Men meent door blikseminslag. Dat was in 1708. Toren en koor brandde af. Daarbij schijnt een groot gedeelte van het archief (gemeente-archief) verloren te zijn gegaan.
De regenten van Bakel overleggen nu met de Kommandeur van Gemert over het herstel van het ”choor” van de kerk van Bakel. De Kommandeur had nog rechten en dan ook plichten wat betreft de kerk van Bakel. In 1721 is de kerk hersteld, de toren weer opgebouwd en de klokken weer opnieuw gegoten.
Soms werden de kinderen van katholieke gezinnen door de Dominee gedoopt. Later werden ze dan weer netjes overgedoopt door de pastoor. In 1673 werd Aldegonda Driessen, die eerst door een ”goddeloze ketter" was gedoopt, door de Pastoor overgedoopt. Zo ook in 1682 een kind van Everardus Meeuwissen. Het gezin kwam uit Lieshout.
In 1677 werd een zekere Maria van Henricus Vespaget gedoopt, die "reeds eerder bekeerd was van de calvinistische ketterij".
In 1787 stierf hier Hendrik Rijsterborg, die pas van protestant katholiek was geworden.
Er woonde in Bakel een zekere Bastiaan Biebos, getrouwd met Adriana Wijnandt. Hun zoontjes Henricus en Gerard Willibrordus waren door de Dominee gedoopt. Maar toen ze 14 jaar oud waren werden ze door de pastoor overgedoopt. Petrus, geboren in 1302 werd ineens katholiek gedoopt. Volgens de Dominee zou de vader heten: Biebos van Voosen Vecht. Men leest in een rekeningenboek, dat deze man den Ekelhof had omgespit. Den Ekelhof van de kerk lag tussen Overschot en Oldert of waar nu de jongensschool is.
In 1667 waren nog bijna alle regenten van Bakel katholiek, ook al was er het streven om zo veel mogelijk katholieke ambtenaren te vervangen door protestanten.
Al bij al in 1815 telde de protestanten in Bakel 17 leden. In 1840 was dat al terug gelopen tot 7 leden. Het Rijksarchief van Den Bosch bewaart de doop-, trouw- en dodenboeken van de gereformeerde kerk van Bakel. Het doopboek van 1700 - 1730 vermeldt 30 dopen, gedaan door Dominee Albert Hanewinekel. Het waren kinderen van vijf families: Willem van Scharenburg, Hendrik van Scharenburg, Mathijs Berkert, Daniel Mackallen en Francis Roulou. Een klein clubje ambtenaren, die ook nog onder elkaar waren getrouwd.
Het oude kleine kerkhofje, dat vlak bij de schietbaan lag, nu op het terrein van het sanatorium ”St.Jozefsheil” zou volgens oude mensen het kerkhofje van de protestanten zijn geweest.
BAKELS DORPSLEVEN IN 1777
Een jaarstaat van financien van de gemeente Bakel in 1777 kan ons nog een beeld geven van het Bakels dorpsleven rond die tijd. Het blijkt, dat men in 1776 een nieuwe stenen brug had gebouwd over de Aa bij Benthem en dat de gemeente de klokketoren en de kerk van Bakel onderhield. De geldwaarden werden toen uitgedrukt in gulden - stuiver - penning.
Op de lijst van tractamenten kwamen voor: J.W. ouhuys, stadhouder dezes kwartier. Willem van Ravenstein, president der schepenen en schoolmeester Van Noord, secretaris. Hendrik Rijsterborg, vorster (soort kemmies). Anthonie van Deursen, ondervorster.
Schepenen waren: Johannes van Griensven, Jacob Manders, Adriaan van Kerkhof, Jan Peter Nooyen, Goort Nooyen, Willem van Ommeren, Francis Martens.
Aan het bouwen van de Brug te Benthem kwamen te pas: Andries Manders, die nagels leverde. Huybert Jansen en Jan Jansen, timmerlui. Jacob Manders, die 1550 harde stenen leverde. Jan van de Kruijs, die 900 harde stenen leverde. Dirk van den Heuvel van Deurne die 200 stenen leverde. Pieter Jan Peters en Goort Dirks van de Meulenhof, die het graafwerk deden. Jan Leenders, die kalk uit de Gemeente kalkkuil naar de Benthemsebrug transporteerde.
Uit de jaarstaat blijkt, dat Willem Raaymakers dekker was en de school moest dekken. De leydekker Hendrik Knaapen moest uit Asten komen. Hij zorgde ook voor glasruiten voor de school. Goort Vlemming van Milheeze was de smid en zorgde voor "ijzerwerk aan de klokken van de pastorije alhier".
Adriaan van de Mortel was herbergier en verdiende aan de vergadering voor het kiezen van borgemeesters (soort gemeenteontvangers). Jan Claessen van de Laar zorgde voor het uurwerk van de kapel van Milheeze.
Bastiaan Biebos en Jacob Dirks had de Ekelhof omgespit. Jan van Griensven leverde dennemast en Francis Martens leverde ekelen voor de Ekelhof (bij Overschot, waar nu de jongensschool is). Wilbert Raaymakers leverde negen "rothorens" voor de "rotmeesters” dezes gemeente ten dienste en gebruike voor de wachte en patrouilles, welke (CS winters ’s avonds en ’s nachts door het dorp werden gedaan”.
Algemene placaten werden ook in Bakel afgekondigd b.v. ”dat geen ketels, helmen en andere gereedschappen tot branderijen behorende mogen worden uitgevoerd”. Tegen het fabriceren van vals goud en zilverdraad en dito passanten en galonnen. Verbod van uitvoer van ammunitie naar de Provincien van Groot Bretagne (er was oorlog tegen Engeland). Placaat nopens het onderscheid der vrije en onvrije personenen der slaven, welke uit de Colonien van de Staat hier te landen werden overgebracht (In de West werd pas in 1863 de slavernij afgeschaft).
HET DORPSBESTUUR IN 17e EN 18e EEUW
De Heerlijkheden van Deurne en Helmond hadden ook een dorpsbestuur, maar daar had de Heer nog vrij veel zeggingsmacht over o.a. in het aanstellen van de regenten. Het dorpsbestuur van Bakel was niet onderworpen aan de Heren van Helmond of Deurne tenzij enigszins aan Deurne in de tijd dat Bakel een Heerlijkheid was vallende onder de Heer van Deurne.
Het bestuur van Bakel had een Schout, een Schepenbank, Borgemeesters, Armemeesters, Kerkmeesters, Collecteur van de Koningsbede en gemene middelen, een Vorster en een Secretaris.
De Schout was het hoofd, te vergelijken met een Burgemeester van tegenwoordig. Hij werd ook Drost of Drossaard genoemd en soms heette hij Stadhouder, wanneer hij namelijk namens de Heer van een Heerlijkheid bestuurde.
De Schepenbank was een soort dorpsrechtbank met rechtspraak door de gezamenlijke schepenen, gewoonlijk zeven in getal. De president van de Schepenbank had dikwijls de functie van Schout, dus een soort loco burgemeester.
De Borgemeesters waren een soort ontvangers van belastingen ten bate van de gemeente. Ieder jaar werden er twee door de schepenen aangesteld voor een jaar. Het was niet altijd een prettig baantje.
De Armemeesters waren de beheerders van de goederen en eigendommen van het Armbestuur, ook geheten de Tafel van de H. Geest. Vandaar ook hun benaming van H. Geestmeesters.
De Kerkmeesters moesten zorgen voor de eigendommen van de kerk van Bakel, ook in de tijd dat ze gesloten was voor de katholieken. In de protestantse tijd had men ook wel eens een protestantse kerkmeester. Maar de meesten waren toch katholiek, die ook in deze tijd graag zorgde voor eigenlijk "hun" kerk.
De Vorster was een soort gemeentebode, ook wel een functie gelijkend op veldwachter, boswachter, politieagent.
Bovendien had men nog Gemeentemeesters, die toezicht hielden op de gemeente-eigendommen, dus een soort opzichters. Er waren ook nog Peelmeesters, gewoonlijk twee in getal voor ieder dorp, de opzichters van de Peel.
De Secretaris stond met zijn vaardigheid in dienst van het bestuur of Corpus van Bakel. Niet alle regenten konden schrijven.
SCHOUTEN
Enkele namen van schouten zijn nog bekend gebleven uit de verschillende stukken en acten van de gemeente. De eerste naam is van 1513 de schout Jan van Erp. Hij woonde in Deurne doch zijn dochter trouwde met de Heer van Deurne, die ook Heer van Bakel werd.
Een andere bekende schout of stadhouder was Nicolaas van Neerven. Hij bestuurde de gemeente van 1654 tot l665. Daarna was hij nog president van de schepenbank. Aldus in 1677 en 1678.
Daniel Mackallen was tijdens Nicolaas van Neerven president van de Schepenen. In 1669 staat Daniel vermeld als stadhouder. Het schijnt dus dat hij geruild had met Nicolaas van Neerven. Daniel Mackallen woonde meer in Deurne dan in Bakel.
In 1709 zien wij P. de Kort nog vermeld als stadhouder van Bakel. Dan zijn ons tot nog toe geen verdere namen meer bekend, totdat wij Theodoor van Griensven als burgemeester, "maire” in de Franse tijd, krijgen in 1795.
DE SCHEPENBANK VAN BAKEL
De schepenen van Bakel, in het latijn ”scabini” genoemd, waren dus een soort dorpsrechters. Kantonrechters kende men toen nog niet. De schepenen waren gewoonlijk zeven in getal. Zodoende zijn er vele namen van schepenen bekend. Het waren niet alleen strafzaken, maar meer nog civiele zaken, ook geschillen of kwesties met andere gemeenten, die zij te behandelen kregen. De Schepenacten, die voor een groot gedeelte nog wel ergens in een archief bewaard zijn gebleven, is dus een voorname bron van dorpsgeschiedenis.
Om maar wat namen te vermelden uit de geschiedenis van Bakel, waren er bij wijze van voorbeeld de volgende schepenen:
In 1509 Ansem van Aerle, Aert Coolen, Willem Alardt, Corstiaen Stercken, Jan Stansen, Gerrit Mertens, Claus Wolters.
In 1623 Gheerardt Willens, Jan Joosten.
In 1640 Thomas Jan van Hooff, Thomas Rheinders.
In 1654 Lenart Jansen, president van de schepenen.
In 1662 Peter Aerts Stercken, president van de schepenen.
In 1665 Marcelis Gerrits van de Laer.
In 1690 Gerart Willens.
In 1678 Nicolaas van Neerven, president, Hermen Willems, Peter Aert Stercken, Huybert Jansen, Wilbert Hendrick, Reynder Peters.
In 1708 Jan Ysbouts, Dries Driessen.
Het zijn maar enkele voorbeelden van schepenen van Bakel, die tenslotte toch maar gewone mensen van Bakel waren. Men kan beter niet al te veel discussieren over de schrijfwijze van de eigen namen. De namen van personen en ook van plaatsen worden telkens anders geschreven, zelfs soms op eenzelfde stuk of document. Dat Dominee Albert Hanewinckel Bakel schreef als ”Baeckell" wil dus niet zeggen, dat dit de meest oorspronkelijke schrijfwijze is.
Wat de andere regenten betreft, borgemeesters, kerkmeesters, armemeesters, zijn in het archief van Bakel rijen rekeningenboeken bewaard gebleven, zodat men daar kan zien, wie er in Bakel zo al aan de beurt kwam om een of twee jaar te dienen. En dan zien wij dat bijna alle familienamen van Bakel daar ook een plaats kregen.
Secretaris van Bakel was b.v.: Albert A. van Noort (1770-1774), Daniel Mackallen (1674), P.de Kort (1708).
Vorster van Bakel waren b.v.: Dirk de Vester (1417), Evert Nouts (1590), Hendrik Rijsterborch (1777-1786), A. Wijnands (1788) en G.van Ravenstein (1803-1807).
Van het onderwijs in het oude Bakel is weinig bekend. In 1719 werd de naam van Judocus de Haan vermeld als schoolmeester. Bij de komst van de Fransen in 1795 was Herman van Ravenstein de schoolmeester. Deze kreeg gedaan dat Adam Slits als substituut schoolmeester werd aangesteld. In 1739 werd nog substituut schoolmeester aangevraagd voor Milheeze. Het is ons niet bekend of daar op ingegaan is. Wel vertelt men, dat in oude tijden Milheeze een school gehad heeft in het Hof.
KRIJGSRUMOER IN BAKEL
Het feit dat er in de 13e eeuw Bokkerijders opereerden in Limburg en waarschijnlijk ook wel eens in Oost Brabant kwamen, is enigszins te verklaren door de woelige omstandigheden van de voorafgaande jaren en tijden. De bevolking was verarmd en sommige mensen en groepen volgden het voorbeeld van de soldaten na, die in de voorafgaande tijden al plunderend en brand stichtend door het Brabantse en Limburgse land trekken.
Tussen 1500 en 1550 voerde Gelderland, waaronder ook Limburg viel, oorlog met de Spaanse Keizer Karel V. Maarten van Rossum, de generaal van de Gelderse legers, trok in 1511 van Venlo over Someren, Deurne en Bakel verder Brabant in en verwoestte daarbij de dorpen Deurne en Bakel.
De soldaten namen inboedel, beesten en ook enkele personen mee. Van de 118 huizen die Bakel toen telde, bleven er slechts 30 gespaard voor de brand. Men denkt dat daarvan de naam "Overschot” overgebleven is. Jan van Erp was toen de schout van Bakel.
In 1599 trokken de Oostenrijkse of Spaanse troepen door Bakel, in de strijd tegen de legers van de Staten van Holland. Ook toen heeft het dorp Bakel veel te lijden gehad van de soldaten.
In 1587 hadden de troepen van de Staten van Holland al eens een wandeling gemaakt door Brabant, waarbij ze b.v. Helmond en de Abdij van Binderen in brand staken en ook de kerk van Stiphout in vuur deden opgaan. De oude toren staat daar nog in Stiphout als een herinnering aan dat feit.
In 1625 brak er op het dorpsplein van Bakel een gevecht los tussen een patrouille soldaten van Den Bosch en van Grave. Het gevolg was een dode en een zwaargewonde. De dode werd begraven op het kerkhof, dat daardoor ontheiligd werd. Het was dus waarschijnlijk een protestantse soldaat. Pastoor Verhoeven vroeg toen aan de Bisschop verlof om het kerkhof te mogen reconcilieren, weer opnieuw in te wijden. Dit werd door de protestanten zeer kwalijk genomen en als wraakneming hebben ze kort daarop het dorp Bakel verwoest. Aldus een oud verhaal.
Zo was het vooral rond de jaren 1600, tussen 1550 en 1650, een heen en weer trekken van soldatentroepen, die vooral door geweldpleging en plundering zich van alles probeerden te voorzien.
DE BOKKERIJDERS (1750)
In Limburg, tussen Sittard en Maastricht vooral, opereerden van 1734 tot 1774, dus veertig jaren lang, grote roversbenden, die later door de mensen Bokkerijders werden genoemd. De naam komt niet van de benden zelf. Maar de mensen, die in angst en beven dachten, dat ze door een duivelse kracht door de lucht werden gedreven, stelden zich in hun fantasie voor, dat ze op bokken door de lucht zweefden. Zo vlug wisten deze benden zich te verplaatsen.
In 1734 begonnen ze met het bestelen van kerken en pastorieën. Spoedig ontzagen ze niemand, waarvan ze dachten, dat hij wel eens wat geld en andere verkoopbare waren zou hebben.
En nog gaan oude verhalen, dat ze ook in de Brabantse Peel zijn geweest. Dat kan. Ze begaven zich wel eens buiten het rechtsgebied van Limburg om aan de rechterlijke macht te ontsnappen.
Men vertelt, dat ze ook wel eens in Milheeze kwamen plunderen. Soms lieten ze brandbrieven na, een soort chantage: morgen komen we zoveel geld halen. Ligt het niet klaar, dan steken we je boerderij in brand.
Men meent, dat daarom de mensen dikwijls hun grote put vlak voor de voordeur maakten, om hun stormlopen op de deur, die ze met een boomstam wilden openlopen, te verhinderen. Men vertelde, dat men hier en daar nog sporen van sabelhouwen op de muren had gezien.
Anderen dachten, dat men de put vlak voor de deur maakte, omdat baldadige jeugd vroeger graag met karren de deur blokkeerden. Dit zou dan niet zo gemakkelijk zijn als er een put voor de deur stond.
Het gerecht in Limburg heeft in de jaren 1734 tot 1774 ongeveer 300 bendeleden berecht, velen daarvan opgehangen aan de galg. Die benden telden ongeveer 30 vrouwen, enkele Hollandse soldaten en ook zigeuners, buitenlandse soldaten en leeglopers. Men kan daarvoor lezen: De geschiedenis van de Bokkerijders in het voormalig land van 's Hertogenrade (Rolduc), door Dr.Wilhelm Gierlichs (Bibliotheek van Helmond).
Frappant is daarom wat er gebeurde met Antonie La Ferme in Deurne in het jaar 1750. Anthonie La Ferme was onderwijzer, secretaris van Deurne en Bakel, rentmeester van de Heerlijkheid van Deurne en Liessel en van de Heerlijkheid van Asten. 's Avonds werd hij en zijn gezin aangevallen, beplunderd en bestolen. Geld en alles wat verkoopbaar was namen ze mee. Dat werd gedaan door een sterke groep vagebonden, moetwilligers, kwaaddoeners, gauwdieven, rovers en knevelaars met pistolen en korte houwers of bajonetten in de handen. Ze werden gekneveld, mishandeld, verwond, met gloeiend ijzer gebrand om hen te dwingen te zeggen waar het geld zat.
Kortom het was de gewone geschiedenis van de Bokkerijders van Limburg, die in die jaren in Limburg maar ook in de grensgebieden van Duitsland en Belgie bezig waren. De troep rovers en bandieten, die spoorloos gekomen waren, waren ook weer spoorloos verdwenen.
Altijd hebben de simpele mensen in de eenzame heide en peel van Bakel met rede angst gehad voor onverhoedse aanvallen.
Achter de Valkert woonde daar ook eens zo'n eenzame man, die op een goede avond buiten iemand hoorde aankomen. Wat kon hij doen, als het een bandiet was? Hij riep hem van binnen achter de deur toe: "Mens, wie gij ook bent, ik zal oe nen boterham geven, als ge me niks doet".
PASTOOR VAN GRIENSVEN (1752 - 1795)
In de akkers achter de kerk van Milheeze lag vroeger een weg die de naam droeg van Van Griensvensteeg. Later kreeg een nieuwe straat achter de kerk de naam van Van Griensvenstraat. Het blijft een herinnering aan de vroeger bekende familie Van Griensven: Nicolaas van Griensven was kerkmeester (1728-1732), collecteur der Koningsbede (1738-1739) en borgemeester (1744 en 1755). Zijn zoon, Johannes van Griensven, was pastoor van Bakel van 1752 tot 1795.
Een andere zoon van Nicelaas, ook Johannes, was in 1776 president van de schepenbank van Bakel en vader van burgemeester Theodoor van Griensven.
Althans een gedeelte van deze familie woonde op het Hof te Milheeze, waar ze ook een bierbrouwerij hadden. In 1840 kocht de Schut van Bakel nog een ton bier bij weduwe van Griensven.
Nicolaas Johannes van Griensven was geboren te St. Michiels Gestel, gedoopt te Dungen, getrouwd te Bakel met Joanna van Arnoldus Stercken. Hun kinderen waren: Petrus (getrouwd in 1740 met Maria Manders, in 1746 net Margaretha Wagenaar), Jeanna Maria (getrouwd net Antonius Kuypers), Maria (getrouwd met Johannes Kemp), Arnoldus (geboren in 1731) en Johannes (geboren in 1736, getrouwd in 1770 met Johanna Donkers en vader van Burgemeester Theodoor, en nog een Johannes (pastoor van Bakel).
Vader Nicolaas van Griensven stierf in 1765 en werd door zijn priesterzoon begraven.
Johannes, de broer van de pastoor, stierf in 1788. De pastoor schreef erbij: "Preses hujus parochiae et frater meus”, "voorzitter van deze parochie: president van de schepenen en mijn broer".
Johannes van Griensven en Johanna Donkers hadden negen kinderen, o.a. de Burgemeester Theodeor, Antonius die in 1819 met Petronella Slaats trouwde, en Joanna Catharina, die ook in 1819 met Arnoldus Slaats trouwde. Slaats was afkomstig van Heyterik achter Liessel.
Pastoor van Griensven bleef gespaard voor de moeilijke tijden van de Franse verovering van Nederland. Hij stierf in 1795. Pastoor van Heeswijk volgde hem op.
Van Pastoor van Griensven was ook bekend, dat hij lid was van een leesgezelschap in Deurne en dat hij intekenaar was van het ”Nationale Fonds”, een actie van de patriotten.
FRANSEN IN BAKEL (1795)
Het was Pastoor van Heeswijk die de moeilijke dagen en jaren van Napoleon meemaakte, maar hij vond toen een grote steun in Theodoor van Griensven, een oomzegger van de overleden pastoor, die rond 1800 burgemeester werd van Bakel. Vanwege de Franse overheersing werd de Burgemeester ”Maire" genoemd. Administratiepapieren van het bestuur waren ook in het Frans gesteld.
Theodoor van Griensven bleef tot 1831 Burgemeester en werd toen opgevolgd door Martinus van der Poel.
De Fransen stonden hier in het land van 1795 tot 1813.
De Kerken zouden weer terug gegeven werden aan de katholieken. Zo was dat in 1809 besloten. Maar in 1812 klaagt de pastoor van Bakel dat hij zijn kerk nog niet terug heeft. Hij moest wachten tot 1819.
In 1813 onderbrak Pastoor van Heeswijk het doopregister met een relaas over de moeilijke tijden die hij meemaakte. Hij schreef het in het latijn: ”In het jaar 1811 zuchtten wij ongelukkigerwijze onder het ondraaglijke juk van de keizer van de Fransen, Napoleon Bonaparte, die alle katholieke rechten trachtte weg te vagen, maar er niet in slaagde. Alle pastoors werden verplicht om de doopboeken in te leveren bij de burgerlijke autoriteit, die in het Frans ”maire" wordt geheten. Ik heb ze ingeleverd bij Theodoor van Griensven, een parochiaan van me, een brave en goed katholieke man, die mij in alle gevaren en benardheden trouw heeft bijgestaan.
De doopboeken werden natuurlijk gebruikt om jonge mannen op te sporen voor het leger van Napeleon, die heel Europa aan het veroveren was. Pastoor van Heeswijk zegt erbij, dat hij alleen maar het doopboek van 1615 voorhanden had. Het archief van de kerk van Bakel bezit nog het doopboek van 1665 tot 1685 en dat van 1790 tot heden. Het doopboek dat van Heeswijk had moeten inleveren is tenslotte terecht gekomen in het Rijksarchief van Den Bosch.
De herinnering aan de tijd van Napoleon is bijna geheel verdwenen. Hier en daar weet men nog van een grootvader of overgrootvader, die altijd zeide: "Ik ben nog met Napoleon in Rusland geweest ”. Of zoals in de Hoeven van Milheeze, men probeerde aan Napoleon te ontkomen door onder te duiken. In de Hoeven dook iemand onder in de schouw, in de schoorsteen. Vraag niet hoe lang hij daar dan in de schoorsteen gehangen had.
In 1795 was er een pater Lemmens, een kruisheer, in Bakel. Hij was verdreven uit zijn klooster te Maaseyk. Hun klooster en inboedel was door de Fransen in beslag genomen. Pater Lemmens stond met kapelaan Josephus de Noot getuige bij het huwelijk van Willem Martens en Maria Francissen.
In het jaar 1800 herbergde de pastoor van Bakel een Zuster Agatha van de Kamp. Zij was een Zuster van de Orde van de H. Norbertus Ook zij was uit haar klooster te Heyerbos verdreven.
Andere priesters die pastoor van Heeswijk hielpen waren: de weleerwaarde Heren Berkers, Antonius Kuijpers, Kray en Walterus van Grieken. Men vindt hun namen als dooppeter of als getuige bij een huwelijk. Een zekere Adrichem, een papenhater, voerde nog actie tegen kapelaan Kuijpers van Bakel, die een der acht ambulante priesters werd genoemd.
NIEUWE IDEEEN IN DE FRANSE TIJD
De komst van de Fransen onder Napoleon bracht ook enkele nieuwe ideeën met zich mee voor het dorpsleven. In 1803 werd een begin gemaakt met het stemrecht. Er werd een lijst aangelegd van alle stemgerechtigde burgers van Bakel en Milheeze, met naam en leeftijd. Deze stemgerechtigden konden dan de kiezers en ringkiezers aanstellen. En de laatsten stemden dan de departementale kiezers.
Belangrijk was ook dat vanaf 1802 de boeren van Bakel en Milheeze woeste gronden konden kopen om deze tot ontginning te brengen. De landmeter Adriaan Coppens kreeg erg drukke jaren.
Deze gronden werden bij voorkeur publiek bij opbod verkocht. Te koop aangeboden woeste gronden waren o.a.: ”in de Essen en in de Hoeven te Milheeze, in de Overschotse Vlaas, aan het Nuyeneind, op de Bruhus (Brouwhuis), op het Cruischot en het Grotelheidje. Verder ook nog in het Ven, op Matheiseind, in den Bentem en. . elders in de gemeente gelegen gronden". Namens de regenten van Bakel werd deze koop geleid door o.a. Jan Biemans, Jan Mathijs Mastbroek, Johannes van de Kruys, Peter van de Poel.
En eindelijk wilde de parochie van Bakel zijn eigen kerk wel eens weer terug krijgen. Tussen 1798 en 1811 richtten de gecommitteerden van de R.K. Gemeente van Bakel drie verzoekschriften daaromtrent aan Koning Lodewijk Bonaparte en aan de Prefect van het Departement van de monden van de Rijn. Pas in 1813 word hun wens vervuld.
KERK VAN BAKEL WEER TERUG (1818)
De meeste kerken in Brabant zijn weer aan de katholieken terug gekomen tijdens de Franse overheersing van 1795 tot 1813. Bakel, Milheeze, Vlierden hadden trouwens geen kerk nodig voor protestanten. Die waren er bijna niet. Daarom had men in 1809 afgesproken dat Bakel, Deurne, Vlierden hun eigen kerk weer zouden terugkrijgen, als deze dorpen samen 6000 gulden zouden opbrengen om daarmee een nieuw kerkgebouwtje op te zetten in Deurne voor alle protestanten van die dorpen. Dat was dan ook gebeurd. Maar nog kregen ze hun kerk niet terug.
Pas in het jaar 1818 konden de mensen van Bakel weer naar hun oude St. Willibrorduskerk gaan. Dit is dus 170 jaar nadat hun de kerk was afgenomen.
Pastoor Gerardus van der Heyde was toen de herder van Bakel n.l. van 1818 tot 1827. Zijn opvolger in 1827 was Pastoor Johannes van de Donk. Deze bleef tot 1856 en werd toen opgevolgd door Pastoor Henricus Augustinus Smits. In 1888 werd Smits weer opgevolgd door Pastoor Benedictus Josephus van Bokhoven.
De beste medewerkers van de pastoor van Bakel in de moeilijke jaren van het begin van de 19e eeuw waren mannen en vrouwen, die men telkens vernoemd ziet als dooppeter en als getuige bij een huwelijk. Het waren: Willem van Oyen, geboren in Den Bosch en in Bakel getrouwd met Joanna Maria Swinkels; verder Helena Eenhoud uit Helmond; Maria van Litzenburg, Gertruda Kerstens, Johannes Goossens, Antonia van Hout, Petrus van den Einde, Johannes Nooyen, Johanna Jansen.
Om nog eens wat namen uit die jaren te geven, die door velen nog herkend zullen worden, plaatsen wij hier de huwelijken van het jaar 1818:
Judocus Nooyen en Ida Verhoeven (uit Vlierden).
Johaxines Crooymans (uit Aarle) en Anna Maria van Beek.
Petrus Hoogbergen (uit Deurne) en Anna Maria Peters.
Antonius van de Biggelaar (uit Aarle) en Catharina van Leyenborg.
Antonius Jacobs en Helena Nooyen.
Henricus Martens en Aligonda Strijbos, weduwe van Judocus van de Broek.
Walterus van Melis (uit Gemert) en Antonia Arnolda van Griensven.
Petrus van de Mortel (uit Deurne) en Joanna Peeters.